IJSLANDREIS 2012
06-09-2012 >
07-10-2012
|
|||
Dag 13: dinsdag
18 september 2012
|
|||
Traject:
|
Ósar > Djúpavik
|
||
Via:
|
Brú-Hólmavik
|
||
Kilometer auto:
|
250,5 km
|
||
Kilometer totaal:
|
3.191,1 km
|
||
Km-teller auto:
|
119.788
|
||
Kilometer fiets:
|
0,0 km
|
||
Kilometer totaal:
|
92,5 km
|
||
Km-teller fiets:
|
1.346,5
|
||
Weer:
|
Na een
aarzelende bewolkte start uiteindelijk zeer zonnig weer, temperatuur 8 graden
|
DAG 13: NAAR HET UITEINDE VAN DE WERELD
Uiteindelijk hebben de
weergoden vandaag hun best gedaan. Reeds om 5.30 uur werd mijn kamer verlicht
door het licht van de opkomende zon. Toen ik twee uur later terug wakker werd
was er wel een domper op de vreugde, want een grijze wolkenband was voor de zon
geschoven. Het bleek gelukkig slechts een tijdelijke situatie.
De jeugdherberg werd
voornamelijk bevolkt door Spanjaarden, maar het waren er van stille komaf. Ik
heb ze zelfs niet horen opstaan. Beneden stond een rijkelijk ontbijt voor mij
klaar, want ik had blijkbaar zonder het te weten kamer met ontbijt geboekt. Nu
ja, mij niet gelaten. Het was eens wat anders dan thee met cake en wat
chocoladekoekjes.
Na mijn uitgebreid
ontbijt ging ik in de omgeving van de jeugdherberg een wandeling maken naar Hvítserkur,
een deel van een vulkaanwand die in zee nog is blijven rechtstaan. De naam van
de rots wordt vrij vertaald als ‘wit hemd’, vanwege de uitwerpselen van de vele
vogels die de rots als netsgelegenheid gebruiken. Als je er goed naar kijkt kan
je er (volgens de IJslanders althans, maar ook met wat verbeeldingskracht) een
drinkende draak in zien. Vanaf een uitkijkplateau had je een prachtig zicht op
deze ongewoon gevormde rotsmassa. Ik daalde de heuvel af naar het keienstrand.
Het was vloed, dus ik moest de draak vanop een afstand blijven bekijken.
De zon brak nu
definitief door en na een half uur wandelen had ik het al te warm. Ik deed mijn
vest uit die ik de laatste 5 dagen niet had kunnen missen en kon in een fleece
een temperatuur van pakweg 8 graden goed verdragen.
Aan de overkant van de
lagune lagen op het strand wat zeehonden te zonnen, maar het waren er lang niet
zoveel als de keren toen ik in juni hier was. Enkelen konden hun
nieuwsgierigheid niet bedwingen en volgden mijn doen en laten op afstand in
zee, af en toe eens boven komend om te zien of ik nog niet te dicht genaderd
was.
Rond 11.30 uur ging ik terug
naar de boerderij waar ik afscheid nam van Knútúr, de sympathieke boer die
naast zijn bezigheden op het land ook nog de jeugdherberg uitbaatte. Ik reed de
29 kilometer lange gravelweg terug naar ringweg 1, die ik 50 kilometer tot in
Brú volgde, een scheiding van wegen waar de ringweg verder naar Reykjavik gaat
en de hoofdweg 68 naar de Westfjorden leidt. Vooraleer ik de afslag naar het
noordwesten nam tankte ik nog eens vol, want in de Westfjorden zijn de
benzinestations bij wijze van spreken op één hand te tellen. Ik nam zelf ook
nog een snelle hap onder de vorm van een hamburger met friet in de aanleunende
snackbar (dit doet toch allemaal erg Amerikaans aan) en ik begon aan de
tweehonderd kilometer lange weg naar het uiteinde van de wereld.
De eerste 100 kilometer
was weg 68 nog voornamelijk asfalt, maar voorbij het stadje Hólmavik begon de
vermaarde gravelweg 643, vol met putten die constant moesten worden ontweken. In
de winter is de weg nauwelijks berijdbaar, omdat rotsverschuivingen dikwijls
voor oponthoud zorgen, afgezien nog van de sneeuw die in dit deel van
IJsland veelvuldig valt. Het landschap
werd evenwel steeds mooier. Diep in het land dringende fjorden wisselden af met
besneeuwde bergtoppen, alles nauwelijks een paar kilometer van de oceaan
verwijderd. De laatste 50 kilometer slingerde weg 643 zich tussen de hoge
berghellingen vol steenpuin en de woeste kust door. Alsof dat nog niet genoeg
was kwam er bovenop de bergpas naar Djúpavik nog wegwerkzaamheden aan te pas.
Rond 18.30 uur kwam ik dan
toch op mijn eindbestemming aan, het kleine gehuchtje Djúpavik gelegen aan het
uiteinde van de Reykjarfjördur, een prachtige zee-inham omsloten door hoge
besneeuwde bergen. In Djúpavik staat een oude vervallen haringfabriek die tot
in de jaren ‘50 van de vorige eeuw operationeel was. Toen sloot ze en trad het
verval in. Sinds een tiental jaar krijgen de fabrieksgebouwen evenwel een
nieuwe functie onder de vorm van een kunstgalerij en een museum over de
geschiedenis van de haringvisserij en de verwerking ervan. In juli 2006 speelde de bekende groep Sigur
Rós hier in de fabriek een concert, waar zo’n 300 mensen op af kwamen, in dit
deel van IJsland een hele menigte!
Ik logeer nu voor twee
nachten in Alfasteinn, een bijgebouw van het hotel Djúpavik. Het is een kleine
golfplaten woning in de directe nabijheid van de fabriek, met een knusse living
en prachtig ingerichte kleine kamertjes.
Ik ging in het hotel
zelf gaan genieten van een overheerlijke gebakken kabeljauwfilet. Ondertussen
werd ik weer geskyped door Lies en co. die wel wilden weten waar ik vandaag had
uitgehangen en waar ik nu zat. Ik nam mijn laptop mee naar buiten en liet ze zo
meegenieten van het avondlijke landschap.
Zo, als we de
weersvoorspelling voor morgen mogen geloven wordt het weer extreem zonnig en
toch wel zo’n 7 graden warm, wat enigszins normaal is voor dit deel van IJsland
in de maand september. Tijd dus om te gaan slapen en morgen goed uitgerust aan
een geplande verkenning van de omgeving te beginnen. Ik wens jullie allemaal
een heel goede nacht. Tot morgen.
Sven
Geen opmerkingen:
Een reactie posten